Gezinsblad
Dirk I van Brederode, geb. ± 1180 te Santpoort (Slot Brederode), ovl. 1236, zoon van Willem I van Teijlingen en Maria van Castricum
Ridder; 1e heer van Brederode; drost van Holland; hij komt voor van 1205-1231.
Dat Dirk Drossaard de eerste heer van Brederode was, vond men bevestigd in de kroniek van de monnik Wilhelmus Procurator, die kapelaan op het kasteel Brederode was geweest en tussen 1322 en 1332 zijn kroniek neerschreef (Uitgave door Mr. C. Pijnacker Hordijk in de Werken, uitgegeven door het Historisch Genootschap te Utrecht, 3e serie, no 20, Amsterdam 1904).
Men heeft wel eens verondersteld, dat Dirk Drossaard en Willem van Teijlingen onwettige zonen waren van de Hollandse graaf
Willem I, overl. in 1222, doch hiervoor ontbreken alle bewijzen.
Hij wordt vermeld in Hollandse oorkonden van 1205 tot 1231 als miles en nobilis homo, in 1226 vermeld als dapifer (= drossate = spijsdrager, hem was de lichamelijke zorg van de grafelijke hofhouding toevertrouwd, benevens het bestuur over alle voortbrengselen der grafelijke goederen, welke tot dit doel moesten dienen).

Gehuwd ± 1215 met:
Alveradis van Heusden, geb. ± 1195, ovl. ± 1234, dochter van Jan I van Heusden en Aleydis van Cuijck
1) Willem van Brederode, geb. ± 1215 te Santpoort, ovl. 3 jun 1285, Willem en zijn vrouw Hildegonde zijn begraven in de Brederodekapel van de Engelmunduskerk te Velsen. Op de zerk zijn beide personen afgebeeld., begr. te Velsen
Gehuwd ± 1254 te Voorne met:
Hildegonde van Voorne, geb. 1232, ovl. 5 apr 1302, begr. te Velsen, dochter van Hendrik van Voorne en Katharina van Cysoing
2) Agnies van Brederode, geb. ± 1220, ovl. ± 1280
Gehuwd ± 1240 met:
Herbaren van Arkel, geb. ± 1220 te Heusden (NB), ovl. na 1254, zoon van Herbaren II van Arkel van der Lede en Aleida van Heusden
Heer Van Den Berghe, stamvader van de heren van Liesveld, vermeld in 1253.
OHZ-998, d.d. 17.3.1254:
Jan van der Lede, ridder, beleent zijn schoonzoon Frederik van Zevender met ruim 100 morgen land in Kabauw en met vijf morgen in de Geer, beide met tiend, cijns en gerecht, voorts met een hoeve in Bonrepas, alsmede met een halve hoeve behorende tot een goed dat hij van de graaf van Holland in leen houdt, en bepaalt dat voor die lenen tezamen telkens slechts eenmaal heergewaad behoeft te worden en dat ze eeuwig onversterfelijk zullen zijn.
De getuigen zijn: Jan, heer van Arkel, heer Willem van Strijen, heer Herbaren van de Berghe, broer van heer Jan van Arkel, ridders, en Hugo gezegd Botter en Jan mijn zonen.
Hoofdindex A-Z